Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6451

Datum uitspraak2009-08-31
Datum gepubliceerd2009-08-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000338-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling ter zake van het - buiten echt - plegen van ontuchtige handelingen met twee meisjes die de leeftijd van twaalf maar nog niet van zestien jaren hebben bereikt, welke ontuchtige handelingen bestaan uit het ontuchtig betasten van de borsten, het ontuchtig betasten van de buikstreek en het strelen van de benen richting het kruis. Het hof geeft in de bewijsoverweging aan waarom het rapport van de door de raadsman ingeschakelde deskundige, waarin de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters wordt betwist, niet gevolgd wordt. Tevens geeft het hof aan waarom de verklaringen van beide aangeefsters geloofwaardig worden geacht en tot het bewijs zullen worden gebruikt. Veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede een werkstraf van 120 uren. De vorderingen van de benadeelde partijen worden geheel toegewezen en er wordt een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.


Uitspraak

Parketnummer: 24-000338-08 Parketnummer eerste aanleg: 19-605024-07 Arrest van 31 augustus 2009 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 25 januari 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1961] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Almere. Het vonnis waartegen het beroep is gericht De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis vrijgesproken ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, heeft de verdachte wegens de onder 1 en 3 tenlastegelegde misdrijven veroordeeld tot straffen en heeft beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis is omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2009 en van 17 augustus 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Ontvankelijkheid van het hoger beroep Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van de feiten 1 en 3 zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van twee jaar. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van de feiten 1 en 3 zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Tenslotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen zal toewijzen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd - voor zover hier van belang - dat: 1. hij op of omstreeks 17 juli 2006, in elk geval in de periode van 17 juli 2006 tot en met 10 september 2006 te [plaats] met [benadeelde 1], geboren op [1993], die toen beneden leeftijd van zestien jaren was, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het (meermalen) ontuchtig betasten van de borsten van die [benadeelde 1]; 3. hij op of omstreeks 17 juli 2006, in elk geval in de periode van 17 juli 2006 tot en met 10 september 2006 te [plaats] met [benadeelde 2], geboren op [1991], die toen beneden de leeftijd van zestien jaren was, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het (meermalen) ontuchtig betasten van de buik(streek) en/of het kruis van die [benadeelde 2] en/of het strelen van de (boven)benen van die [benadeelde 2] in de nabijheid van haar kruis en/of het zoenen op de mond van die [benadeelde 2] en/of het kussen in de nek van die [benadeelde 2]. Het hof beschouwt de naam [benadeelde 1] in de eerste regel van feit 1 als een kennelijke misslag en leest dit verbeterd als [benadeelde 1]. Hierdoor wordt verdachte niet in enig verdedigingsbelang geschaad. Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 en 3 ten laste gelegde Het bewijs in deze zaak staat en valt met de betrouwbaarheid van de verklaringen van de beide aangeefsters, [benadeelde 2] en [benadeelde 1]. Indien die verklaringen onbetrouwbaar geoordeeld zouden moeten worden is het overige bewijsmateriaal namelijk onvoldoende om een bewezenverklaring op te baseren. De verdediging heeft de verklaringen van beide aangeefsters (daarom) op betrouwbaarheid doen onderzoeken door de psycholoog/psychotherapeut drs. H.J. Emmelkamp. Deze concludeert dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn. Het hof volgt drs. Emmelkamp niet in diens conclusie. De reden daarvoor is dat zijn conclusies in overwegende mate zijn gebaseerd op niet feitelijk onderbouwde aannames en veronderstellingen. Het hof wijst in dit verband op het volgende: * De feiten zouden hebben plaats gevonden op 17 juli 2006. De aangiftes zijn gedaan op 28 november 2006 en 4 december 2006. Dat tijdsverloop gaf volgens drs. Emmelkamp "zoveel gelegenheid tot beïnvloeding van het geheugen dat daardoor alleen al de betrouwbaarheid van de aangifte" van [benadeelde 1] in negatieve zin is beïnvloed. Het hof vraagt zich af welke wetenschappelijke bron de stelling ondersteunt dat reeds de enkele gelegenheid van beïnvloeding de betrouwbaarheid van een aangifte aantast. * "De onderlinge gesprekken tussen de meisjes en de al of niet bewuste onderlinge afstemming doen de betrouwbaarheid" van de verklaring van [benadeelde 1] in sterke mate afnemen, zo meldt het rapport. Beide aangeefsters erkennen wel met elkaar te hebben gesproken over de in hun beider aangifte genoemde gebeurtenissen op 17 juli 2006. Dergelijke gesprekken brengen in het algemeen ongetwijfeld het risico van onderlinge afstemming of wederzijdse beïnvloeding mee, maar concrete feiten en omstandigheden waaruit kan blijken dat in dit geval daarvan sprake is geweest worden in het rapport niet genoemd. * Het rapport meldt dat [benadeelde 1] op haar eigen site zou hebben beschreven wat er op 17 juli 2006 was gebeurd. Volgens het rapport is het "aannemelijk" dat ze lezersreacties daarop heeft gehad en dat deze "de beleving van haar verhaal meer werkelijkheidswaarde zullen geven". Maar dát er lezersreacties zijn geweest en dát haar verhaal daardoor aan "werkelijkheidswaarde" won voor [benadeelde 1] blijkt uit niets. * [benadeelde 1] heeft aan haar muziekleraar en een orthopedagoog verteld wat haar, volgens de aangifte, is overkomen. Volgens het rapport waren deze contacten zo sturend en was het overwicht van deze volwassenen op [benadeelde 1] zo groot dat "de werkelijkheidsbeleving van het inmiddels meerdere keren vertelde verhaal" toenam voor [benadeelde 1]. Daardoor zou niet meer te achterhalen zijn wat waar is van dat verhaal. Ook hier geldt echter weer: concrete onderbouwing van sturing en overwicht wordt niet gegeven. Van de orthopedagoog bevindt zich niet eens een verklaring in het dossier. Het enkele feit dat het om volwassenen ging is onvoldoende om de stelling van sturing en overwicht te kunnen dragen. * Het rapport spreekt over de verklaring van [benadeelde 1] als het "inmiddels door drie mensen geconstrueerde verhaal". Op welke onderdelen de muziekleraar en de psycholoog aan die constructie hebben bijgedragen vermeldt het niet. * [benadeelde 2] heeft ermee ingestemd dat [benadeelde 1] haar verhaal zou vertellen aan de muziekleraar en de orthopedagoog. Volgens het rapport wist [benadeelde 2] bovendien wat [benadeelde 1] op haar site had geschreven (maar: waaruit blijkt dat?) en dus wat [benadeelde 1] aan beide heren zou vertellen (ook hier weer: waaruit blijkt dat?). Daardoor zou [benadeelde 2], aldus het rapport, "het verhaal zoals dat inmiddels tot stand was gekomen" hebben bevestigd. Als [benadeelde 2] dat verhaal "al niet was gaan geloven, dan wist ze wel dat zij niet meer terug kon". Concrete onderbouwing van deze conclusie ontbreekt echter. * Over de verklaring van [benadeelde 2] wordt in het rapport verder opgemerkt dat het een "misverstand" is "om te denken dat de verklaring afgelegd door [benadeelde 2] een weergave is van wat zich in werkelijkheid heeft afgespeeld". Maar waarom is dat dan een misverstand? Uit welke concrete feiten of omstandigheden kan en mag het hof opmaken dat redelijkerwijs aan de betrouwbaarheid van die verklaring kan worden getwijfeld? Het rapport noemt die feiten en omstandigheden niet; het valt slechts terug op de eerdere aanname dat [benadeelde 2] is gaan "geloven" in haar verhaal en de aanname dat zij "ongetwijfeld" beïnvloed zal zijn door hetgeen op de site van [benadeelde 1] was verschenen als verhaal van [benadeelde 1] en aan reacties van lezers. De verklaringen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1], zoals telkens opgenomen in de aangifte en zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris en het hof ter terechtzitting in hoger beroep maken op het hof een betrouwbare indruk. Op onderdelen verschillen ze enigszins en niet alle aspecten van hetgeen op 17 juli 2006 is voorgevallen worden over en weer in die verklaringen bevestigd, maar in essentie stemmen die verklaringen overeen. Ze worden bovendien op wezenlijke onderdelen versterkt door de verklaringen van verdachte zelf, in het bijzonder op het punt van diens aanwezigheid en de door hem aan beide meisjes gegeven massage, die kennelijk de opmaat is geweest naar de ontuchtige handelingen die zijn ten laste gelegd. Daarnaast geldt dat geen enkele concrete aanwijzing bestaat die kan onderbouwen de stelling dat beide aangeefsters erop uit zijn geweest verdachte op een of andere wijze een hak te zetten, laat staan dat van enig motief daarvoor is gebleken. Ook ter terechtzitting in hoger beroep hebben beide aangeefsters zich, bijvoorbeeld, niet onverdeeld negatief over verdachte uitgelaten. Het voorgaande, in onderling verband bezien, maakt dat het hof komt tot na te melden bewezenverklaring van de feiten 1 en 3. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 17 juli 2006 te [plaats] met [benadeelde 1], geboren op [1993], die toen beneden de leeftijd van zestien jaren was, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het meermalen ontuchtig betasten van de borsten van die [benadeelde 1]; 3. hij op 17 juli 2006 te [plaats] met [benadeelde 2], geboren op [1991], die toen beneden de leeftijd van zestien jaren was, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig betasten van de buikstreek en het strelen van de bovenbenen van die [benadeelde 2] in de nabijheid van haar kruis en het kussen in de nek van die [benadeelde 2]. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven: feit 1 en feit 3, telkens met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van de dader. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] kennen de verdachte als gymleraar bij turnvereniging [naam] in [plaats] waar zij beiden assisteerden bij het turnen. Op 8 juli 2006 waren beide meisjes, met andere personen die werkzaam waren bij de turnvereniging, in het kader van het einde van het seizoen, uitgenodigd voor een barbecue bij verdachte thuis. In de week na de barbecue hebben [benadeelde 1] en [benadeelde 2] bij de verdachte geklust in zijn nieuwe woning. Zij hebben toen afgesproken dat ze de verdachte opnieuw zouden helpen met behangscheuren. Afgesproken werd dat dit op 17 juli 2006 zou gebeuren. Op 17 juli 2006 heeft verdachte zich, onder het mom van het voordoen van massage, schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Deze ontuchtige handelingen bestonden uit het betasten van de borsten van [benadeelde 1] en het betasten van de buikstreek en het strelen van de bovenbenen van [benadeelde 2] in de nabijheid van haar kruis. Tevens heeft verdachte de nek van [benadeelde 2] gekust. Beide meisjes waren destijds jonger dan 16 jaar, [benadeelde 1] was 12 jaar en [benadeelde 2] was 15 jaar. De verdachte was destijds 45 jaar. Verdachte heeft de belangen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] veronachtzaamd en een inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Door zijn handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het overwicht en vertrouwen dat hij als volwassene en als turnleraar op de beide meisjes had. Door zijn handelen heeft hij niet alleen het vertrouwen beschaamd dat deze kinderen in hem hadden gesteld maar ook het vertrouwen dat hij van hun ouders genoot. Op zeer jonge leeftijd zijn zij op onaangename manier geconfronteerd met seksualiteit. Het hof houdt daarbij rekening met het feit dat de verdachte slechts gestopt is met de betastingen door de reacties van beide meisjes. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen d.d. 2 januari 2008 blijkt dat het handelen van verdachte veel impact heeft gehad op de levens van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Zo hebben zij beiden last gekregen van concentratieproblemen, hetgeen een negatieve invloed heeft gehad op hun schoolprestaties. Daarnaast hebben ze ook andere psychische nadelige gevolgen ondervonden van verdachtes handelen. Bij de straftoemeting is ten voordele van de verdachte in aanmerking genomen dat de verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 mei 2009 - niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Voorts is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting heeft kunnen blijken. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar noodzakelijk en geboden. Daarnaast is een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van hierna te noemen duur, passend en geboden. Vorderingen van de benadeelde partijen Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich in het geding in eerste aanleg hebben gevoegd en dat de vorderingen van deze benadeelde partijen in eerste aanleg geheel zijn toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vorderingen tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. De benadeelde partijen hebben door het onder 1 en 3 bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade geleden, welke schade aan de verdachte kan worden toegerekend. Het hof zal de vorderingen toewijzen nu deze niet zijn bestreden en deze het hof niet onredelijk of ongegrond voorkomen. De vorderingen tot een bedrag van € 250,- elk, op welk bedrag de schade door de benadeelde partijen voorlopig is begroot, zullen derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partijen gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Schadevergoedingsmaatregel Aangezien de verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de immateriële schade van elk van € 250,- die door de onder 1 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht en de belangen van de benadeelde partijen ermee gediend zijn, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van de benadeelde partijen. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde; vernietigt het vonnis - voor zover het aan hoger beroep is onderworpen - en opnieuw recht doende: verklaart het aan de verdachte onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij; veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden; beveelt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; veroordeelt de verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, met het bevel dat voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast; beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag; wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], ten bedrage van tweehonderdvijftig euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2006 tot aan de dag van algehele voldoening; veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door deze benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweehonderdvijftig euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2006 tot aan de dag van algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], wonende te [woonplaats]; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; bepaalt dat indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien de veroordeelde aan de vordering van deze benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen; wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 2], wonende te [woonplaats], ten bedrage van tweehonderdvijftig euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2006 tot aan de dag van algehele voldoening; veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door deze benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; legt aan de verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweehonderdvijftig euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2006 tot aan de dag van algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], wonende te [woonplaats]; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch, volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; bepaalt dat indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van deze benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien de veroordeelde aan de vordering van deze benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen; Dit arrest is aldus gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter, mr. O. Anjewierden vice-president en mr. G. Dam, in tegenwoordigheid van L.W. van Campen als griffier. Mr. Dam is buiten staat dit arrest te ondertekenen.